• Boek 3 Artikel 285 (3:285 BW)

    Vordering wegens bearbeiding

    1. Hij die uit hoofde van een overeenkomst tot aanneming van werk een vordering wegens bearbeiding van een zaak heeft, is deswege op die zaak bevoorrecht, mits hij persoonlijk aan de uitvoering van in de uitoefening van zijn bedrijf aangenomen werk pleegt deel te nemen dan wel een vennootschap of een rechtspersoon is, waarvan een of meer beherende vennoten of bestuurders dit plegen te doen. Het voorrecht vervalt na verloop van twee jaren sedert het ontstaan van de vordering.
    2. Het voorrecht heeft voorrang boven een overeenkomstig artikel 237 op de zaak gevestigd pandrecht, tenzij dit recht eerst na het ontstaan van de bevoorrechte vordering is gevestigd en de zaak in de macht van de pandhouder of een derde is gebracht.

    Toelichting

    Indien er sprake is van bearbeiding, wordt dit veronderstelt een overeenkomst van aanneming van werk te zijn. Ook hieruit ontstaat een vordering. De wet schept voor zo’n soort vordering ook een voorrecht. Dit voorrecht kan op zowel roerende als onroerende zaken rusten.

    Het voorrecht komt dus op de zaak te rusten waaraan het werk is verricht. Daarnaast bestaat dit voorrecht alleen als de vordering ontstaat uit een overeenkomst tot aanneming van werk. Er ontstaat een zelfstandige schuldeiser die arbeid heeft verricht. Tevens kent dit voorrecht wel een vervaltermijn, namelijk twee jaar. Na twee jaar vervalt het voorrecht. De vordering kent een andere verjaringstermijn, namelijk vijf jaar.

    Jurisprudentie

    Geen jurisprudentie beschikbaar.