• Boek 3 Artikel 11 (3:11 BW)

    Goede trouw

    Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.

    Toelichting

    Rechtshandelingen hebben voor verschillende partijen gevolgen. Soms kan het zo zijn dat iemand niet bevoegd was een bepaalde rechtshandeling te verrichten. Als de wederpartij hier niet van op de hoogte was, kan diegene een beroep doen op de goede trouw. In het gunstige geval maakt die onbevoegdheid dan niet uit en heeft de rechtshandeling toch rechtsgevolg.

    Onderzoeksplicht vs mededelingsplicht

    Iemand die een beroep doet op de goede trouw, heeft een onderzoeksplicht. Dat betekent dat diegene wel enige vorm van onderzoek moet hebben gedaan. Hoe ver deze onderzoeksplicht strekt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarnaast bestaat er zoiets als de mededelingsplicht. Dit betekent dat iemand verplicht is bepaalde belangrijke kenmerken of aspecten te melden, indien hij daarvan op de hoogte is.

    Niet te goede trouw

    Iemand is niet te goeder trouw indien hij van de situatie – en dus de feiten – op de hoogte was. Deze moeten hem wel kunnen worden tegengeworpen. Daarnaast kan het ook zo zijn dat iemand hier niet van op de hoogte is, maar dit wel had kunnen zijn. Bijvoorbeeld door het doen van onderzoek. Ook dan is iemand niet te goede trouw. Als je had kunnen weten dat er iets mis was, dan ben je niet te goede trouw.

    Jurisprudentie

    Hoge Raad 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2513 (Van der Wal/Duinstra).

    De Hoge Raad besloot hier dat de aard en de omvang van de onderzoeksplicht van iemand die een beroep doet op de goede trouw afhangt van de omstandigheden van het geval.