• Boek 3 Artikel 35 (3:35 BW)

    Gerechtvaardigd vertrouwen

    Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.

    Toelichting

    Voor een geldige rechtshandeling is een wil en een verklaring vereist. Soms kan iemand onder een rechtshandeling uit, indien hij een beroep kan doen op het ontbreken van de wil. Bijvoorbeeld iemand die lijdt aan een geestelijke stoornis. Voor de wederpartij kan dit erg nadelig zijn, omdat ook voor hem de rechtsgevolgen niet meer in het leven worden geroepen.

    Dit artikel biedt zo’n wederpartij bescherming. De wederpartij moet gerechtvaardigd vertrouwen hebben op de gewekte schijn van de ander. Als iemand toerekenbaar een schijn van zijn wil heeft gewekt, dan wordt de wederpartij beschermd. Het kan ook zo zijn dat de wil en de verklaring niet overeenstemmen. Ook in dat geval kan een wederpartij een beroep doen op dit artikel, indien het gaat om een gerechtvaardigd vertrouwen.

    Belangrijk hierbij is dat schuld geen vereiste is. Het is niet vereist dat de handelende partij een verwijt kan worden gemaakt van de gewekte schijn. Het feit dat de wederpartij gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de wil en de verklaring is voldoende.

    Jurisprudentie

    Hoge Raad 27 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1228 (Meplax/De Rooij).

    De Hoge Raad besloot hier dat het voor gerechtvaardigd vertrouwen niet altijd een mededeling of gedraging van de wederpartij vereist is. Soms kan het uitblijven van een mededeling of gedraging voldoende zijn.