• Boek 3 Artikel 46 (3:46 BW)

    Vermoeden wetenschap bij Pauliana

    1. Indien de rechtshandeling waardoor een of meer schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen één jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die termijn tot die rechtshandeling had verplicht, wordt vermoed dat men aan beide zijden wist of behoorde te weten dat een zodanige benadeling het gevolg van de rechtshandeling zou zijn:
      1. bij overeenkomsten, waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar aanmerkelijk die der verbintenis aan de andere zijde overtreft;
      2. bij rechtshandelingen ter voldoening van of zekerheidstelling voor een niet opeisbare schuld;
      3. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht met of jegens:
        1. zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad;
        2. een rechtspersoon waarin hij, zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad bestuurder of commissaris is, dan wel waarin deze personen, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;
      4. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een natuurlijk persoon:
        1. die bestuurder of commissaris van de rechtspersoon is, dan wel met of jegens diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad;
        2. die al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt;
        3. wiens echtgenoot, pleegkinderen of bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor tenminste de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;
      5. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een andere rechtspersoon, indien
        1. een van deze rechtspersonen bestuurder is van de andere;
        2. een bestuurder, natuurlijk persoon, van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, bestuurder is van de andere;
        3. een bestuurder, natuurlijk persoon, of een commissaris van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt in de andere;
        4. in beide rechtspersonen voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal rechtstreeks of middellijk wordt deelgenomen door dezelfde rechtspersoon, dan wel dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten tot in de derde graad;
      6. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een groepsmaatschappij.
    2. Met een echtgenoot wordt een geregistreerde partner of een andere levensgezel gelijkgesteld.
    3. Onder pleegkind wordt verstaan hij die duurzaam als eigen kind is verzorgd en opgevoed.
    4. Onder bestuurder, commissaris of aandeelhouder wordt mede verstaan hij die minder dan een jaar vóór de rechtshandeling bestuurder, commissaris of aandeelhouder is geweest.
    5. Indien de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder zelf een rechtspersoon is, wordt deze rechtspersoon met de rechtspersoon-bestuurder gelijkgesteld.

    Toelichting

    De benadeelde schuldeiser die een beroep doet op de Pauliana moet aantonen dat zijn schuldenaar niet te goeder trouw was. Dat is erg lastig. Daarom kent de wet een aantal wettelijke vermoedens.

    Als de rechtshandeling die benadelend was korter dan één jaar voor het inroepen van de Pauliana werd verricht, wordt vermoed dat de goede trouw aan zowel de kant van de (derde)verkrijger als de schuldenaar ontbrak. De wetenschap van benadeling wordt dan zowel bij de schuldenaar als bij de (derde)verkrijger geacht aanwezig te zijn. Dit dus in het voordeel van de benadeelde schuldeiser.

    Gaat het echter om een verplichte rechtshandeling, dan geldt dat vermoeden niet. Als de schuldenaar zich vóór dat jaar had verplicht tot het doen van die rechtshandeling, dan bestaat dit vermoeden niet.

    Daarnaast wordt er in lid 1 een limitatieve opsomming gegeven. Dat betekent dat situaties die daar niet genoemd worden, niet vallen onder de werkingssfeer van artikel 3:46 BW.

    Jurisprudentie

    Geen jurisprudentie beschikbaar.